donderdag 13 maart 2014

Geef jongeren tijd en ruimte - Joke J. Hermsen in De Morgen, 12.03.2014


‘Het grootste gemis van Europa is een vooruitgangsgedachte, waardoor twijfel, angst en mistroostig economisch conservatisme regeren,’ stelde Jonathan Holslag twee weken geleden in deze krant. Een solide economie vraagt om bewuste consumenten, beweert hij ook. En die verkrijg je via empathie. Hij is niet de enige die zich daarop richt. Als je luistert, hoor je de vraag om bevlogenheid, betrokkenheid en nieuwe ideeën in onze samenleving steeds vaker. De filosofe en schrijfster Joke J. Hermsen biedt een antwoord.
Hermsen publiceerde in 2010 Stil de tijd. Het is een filosofisch traktaat, bepaald geen lichte kost, en toch kreeg het enorme bijval. Hermsen onderbouwt filosofisch waarom de mens rust nodig heeft. Neemt hij die niet, dan gaat hij over de kop (zoals blijkt uit alle burnouts en arbeidsongeschikten). Bijna 70.000 exemplaren werden van het boek verkocht en bijna 400 lezingen hield Hermsen erover, en over het kleine vervolg, Windstilte van de ziel.
In het zojuist verschenen Kairos. Een nieuwe bevlogenheid zoomt ze aan de hand van de Griekse God Kairos in op wat we die andere tijd dan de kloktijd noemen en waarom het zo belangrijk is daarop te focussen voor het vinden van een nieuw begin en nieuwe mogelijkheden. Voor een revolutie op alle vlakken, kortom.

Waarom juist nu?
Er vinden nu grote veranderingen plaats op technologisch, sociaal en ecologisch gebied, die vragen om de juiste handelingen en beslissingen. Ook moeten we nadenken hoe we deze planeet voor onze kleinkinderen leefbaar houden. Niet alleen de fysieke aarde, de energiebronnen en de ecologische omstandigheden, maar ook de wereld die we delen en waar de menselijke maat vanwege het tijd is geld principe, het tijdsgebrek en de technostress nogal onder druk is komen te staan.
Toen ik op de Belgische televisie werd geïnterviewd voor Stil de tijd, werden er filmpjes getoond van stiltelounges bij bedrijven. Medewerkers kunnen zich er met een kladblokje terugtrekken uit de rumoerige kantoortuin. Een mooi initiatief, want mensen hebben stilte en rust nodig om zinnige vragen te stellen en tot ideeën te komen.
Ik zie een groeiende behoefte aan verstilling en verdieping. De tijden van het oppervlakkig en gemakzuchtig consumentisme lijken voorbij. Reflectie en bezinning, dát is het nieuwe verlangen. We weten nog niet goed hoe we dit in onze levens moeten inbouwen, maar we beseffen al wel de noodzaak ervan. Dit boek probeert dat besef van een filosofisch fundament te voorzien. Kairos is behalve het andere gezicht van de tijd ook de god van het geschikte moment en de juiste kans en gelegenheid. Het is de tijd die we ervaren als we niet door de kloktijd opgejaagd worden. Binnen het Kairos-interval, dat je ook met het psychologische begrip ‘flow’ kunt vergelijken, zijn we in staat een andere weg in te slaan. Kairos is creativi-tijd. Rust en aandacht, maar ook een zekere alertheid van de geest en een goede timing zijn voorwaarden om in dat interval te geraken.
Wordt zo’n verhaal niet snel zweverig?
Er is niets zweverigs aan. We móeten immers wel iets doen, zo simpel is het. We kunnen niet op deze voet verder. Het hyperkapitalisme indammen doe je niet door je erbij neer te leggen. We zullen ons bewuster moeten worden van ons cynisme en consumentisme, zodat we meer zijn dan de zes woordjes waartoe Jonathan Franzen ons in Vrijheid reduceert: ‘ikke, ikke, ikke, kopen, kopen, kopen’. We moeten proberen onze kinderen iets anders voor te houden.
Mijn indruk is dat het vooral de veertig plussers zijn die vasthouden aan een overwegend nihilistisch en hedonistisch wereldbeeld. Hun kostje is immers al gekocht. Ze zitten veilig op hun posities en kunnen zich die levenshouding permitteren. Ze beogen geen verandering. Er worden terecht veel cultuurpessimistische pamfletten gepubliceerd, onder meer van Dirk De Wachter en Paul Verhaeghe, maar het is nu ook tijd voor een ander geluid. In mijn boek laat ik met Hannah Arendts gedachtegoed zien dat de mens bij uitstek degene is, die het nieuwe kan voortbrengen. Zij typeert de mens als initium. Een beginner. Het verliezen van het vermogen opnieuw te kunnen beginnen staat in haar werk gelijk aan het verliezen van het geloof aan de menselijkheid.
De jongere generaties wensen zich niet bij dat ongeloof neer te leggen. Die willen uiteraard wél verandering. De mogelijkheden daartoe liggen al in het heden te sluimeren, als je daar oog voor hebt. Je moet je aandacht erop richten, en tegelijkertijd nieuwe principes formuleren. Zonder nieuwe beginselen is er geen nieuw begin mogelijk. Je moet de mogelijkheden als het ware uit de steen van het heden beitelen, en het gereedschap wat je daarvoor gebruikt is een nieuwe visie of een nieuw vergezicht. Ik vind het mijn plicht om de nieuwe generatie daarvoor enkele filosofische instrumenten aan te reiken. Ik heb dit boek daarom aan mijn kinderen, Rodante en Sebald, opgedragen. Zij moeten het straks immers gaan doen.
U maakt zich erg druk over het onderwijs.
Ja, beslist, ik kom uit die sector en zie het fout gaan, terwijl daar de basis voor onze toekomstige samenleving wordt gelegd. Door de meritocratische en neo-liberale geest worden kinderen steeds meer getoetst op punten en prestaties. Ook wordt het tempo steeds meer opgevoerd. Maar denken kost tijd. Bildung kost tijd. We moeten de nieuwe generatie voldoende tijd en ruimte geven om hun geest en creativiteit te ontwikkelen.
Ook de rol van de docent is sterk veranderd; hij of zij is meer coach dan leraar. De zelfstandig op hun beeldschermen werkende leerlingen moeten de leerstof zelf oproepen, en krijgen deze niet meer in de vorm van een betoog of verhaal gepresenteerd. De klassieke docent rangschikte de feiten tot een verhaal. Dan leren kinderen luisteren en interpreteren, wat hun retorische vaardigheden aanscherpt. Ze leren dan ook dat een feit op zich niet bestaat, maar dat er altijd sprake is van een context en van een interpretatie. Doordat ze tevens leren dat er verschillende duidingen van de feiten mogelijk zijn, al naar gelang de persoon en de sociaal historische context, leren ze hiermee ook de pluraliteit van onze samenleving kennen. Pluraliteit is volgens Hannah Arendt de basis van onze democratie. Als leerlingen alleen maar door de industrie geprepareerde formats op hun ipads aangeleverd krijgen, zal die kunst van het interpreteren verloren gaan en daarmee komt ook de pluraliteit van de mensheid in gevaar.
De moderne mens is een conformist gericht op vermeerdering van zijn comfort, terwijl hij innerlijk leeg is, zo stelt Nietzsche en suggereert u ook. Hoeveel mensen vinden dat van zichzelf?
De vraag is hoeveel mensen zich daarvan bewust zijn. Je kunt geleefd worden door de commercie van de consumptie-industrie zonder dat je er erg in hebt. Er wordt ons voorgehouden dat je geluk kunt kopen. Het levert wellicht een kortstondig geluksmoment op als je het nieuwste model iphone aanschaft, maar is het niet absurd dat mensen met elkaar op de vuist gaan als ze voor de winkel staan te wachten op een model waaraan een paar functies zijn toegevoegd?
Ik bestrijd uiteraard de gedachte dat vervulling te vinden is in consumptie. En ik ben heus niet de enige. De kerken zijn leeggestroomd, maar de kloosters stromen vol, de retraites en stilte-oorden zijn volgeboekt. Je kunt het zo gek niet bedenken of er is een slow-beweging voor. Men snakt naar vertraging. Men heeft ook behoefte aan wat Peter Sloterdijk ‘verticale spanning’ noemt. Want we beseffen heel goed dat iets ons ontbreekt, zoals Brecht schreef: ‘Etwas fehlt'. We proberen dat ‘iets’ op te vullen met nog meer gadgets en tablets, maar die voldoening blijkt snel te vervliegen, waardoor onze hebzucht verder wordt opgestuwd. Wat ontbreekt, heeft te maken met onze ervaring van innerlijkheid, van bezieling, van een dieper gelegen zelf. Daar kun je niet zomaar de vinger op leggen. Daar moet je ontvankelijk voor leren worden. Kunst, literatuur, muziek, maar ook mijmeren, meditatie of dagdromen leiden ons daar naartoe.
Waarom niet gamen of internetten?
Op het moment dat het scherm aangaat, sluit je de weg naar binnen af. Het is input die van buiten op je afkomt. Dat kan prachtige input zijn, maar deze wakkert het eigen denken of de verbeelding niet of nauwelijks aan. De econoom Nicolas Carr schreef daarover. Hij was een internetadept van het eerste uur. Vroeger was hij een diepzeeduiker, vertelt hij, en kon hij helemaal opgaan in boeken. Door het jarenlange zappen en surfen op internet, voelt hij zich nu een oppervlakkige jet-skiër, voor wie het al een probleem is om een tiental pagina’s te lezen. Het probleem is dat ons brein op den duur geneigd is ons zappende gedrag te imiteren. Het wil voortdurend nieuwe input. Daarom kunnen we moeilijker onze aandacht ergens langdurig op richten. En dat heeft zowel gevolgen voor onze creativiteit als voor ons sociale vermogens. Als een kind te lang gamed, merk je dat direct.
Hoe dan?
Te langdurig gamende kinderen kampen met stresssymptomen zoals slapeloosheid, depressiviteit en verminderde empatische vermogens. We moeten de juiste maat, een andere betekenis van Kairos, ten aanzien van de technologie zien te vinden. De filosoof Günther Anders voorspelde vijftig jaar geleden al dat de technologie ons anders de baas wordt. De technologische ontwikkelingen gaan zo snel, dat we onvoldoende tijd krijgen en nemen om ons af te vragen wat deze werkelijk met ons doen. Als je die vraag niet stelt, gaat de techniek met jou aan de haal, en ja,  ‘dann war der Mensch einmal’, zoals Anders schreef. Op terrasjes zie je mensen meer communiceren met hun telefoon dan met de mensen naast wie ze zitten. In Nederland stijgt het aantal beeldschermverslaafde jongeren zo snel, dat er de afgelopen jaren al meerdere afkickklinieken zijn geopend.
Maar hoe pluk je een kind van het beeldscherm?
Als filosoof kan ik enkel proberen een bewustzijn te kweken over de impact van technologie voor al die ouders die zelf ook nogal vermoeid zijn. Ze voeren iedere dag al discussies over het eten en de bedtijd, en dan moeten ze ook nog eens gaan strijden over de duur van het beeldschermgebruik. Dan kies je liever voor een glaasje wijn aan de keukentafel, terwijl je kroost zoet voor de buis zit. Het is begrijpelijk, maar ook zorgelijk. Mijn zoon geeft bijles aan een jongen die ook veel gamed en hij probeert hem steeds aan het lezen te krijgen. Want lezen heeft een positieve invloed op de ontwikkeling van alle cognitieve en creatieve vermogens. Als je een boek leest, verlaagt bovendien het stressniveau. Tien minuten lezen per dag brengt het stressniveau al terug met 70 %. Dat kan niet breed genoeg worden uitgemeten.
Games zijn uiteraard bijzonder knap gemaakt, maar ze vragen te weinig van de eigen verbeelding. Je wordt hoofdzakelijk op behendigheid en snelheid getraind. Het belangrijkste effect van gamen schijnt een vergroting van het gebied in het brein te zijn dat de duim bestuurt. Nou, hoera. Maar als je leest gebeurt er zoveel meer.
‘De roman als kuuroord,luidt een van uw hoofdstukken.
De hele kunst is een kuuroord. Kunst prikkelt de verbeelding en leert je ook in anderen te verplaatsen. Je kunt ervan in verwarring raken of er juist door bezield raken. Dankzij de aandacht en concentratie die je ervoor moet opbrengen, kom je in het interval van Kairos terecht. Dan voelt de tijd niet langer als een gebrek maar als een ruimte om je heen. Kunst inspireert als het goed is tot deze reflectie en bezinning, waardoor je ook de innerlijke dialoog met jezelf aangaat. We vergeten zo vaak wat langer bij ons zelf en bij de wereld stil te staan. Toch kan alleen die betrokkenheid op je zelf en op de wereld zorgen voor een nieuwe blik, voor nieuwe inzichten. De kunst en de literatuur kunnen ons hiertoe als geen ander inspireren. Dus moeten we zelf het goede voorbeeld geven. Hoe kun je van kinderen verwachten dat ze gaan lezen, als je het zelf niet doet? Dus moet je kinderen verhalen vertellen vanaf dat ze in de wieg liggen tot ze zelf kunnen lezen. Niet dat lezen de oplossing is voor ál onze problemen, maar je kunt je nog zo rot voelen, als je een uur een goed boek leest, staat alles in een ander perspectief. En dat is precies wat we nodig hebben.


Joke J. Hermsen, Kairos. Een nieuwe bevlogenheid, De Arbeiderspers, 312 blz., € 19,95

woensdag 12 maart 2014

Schrijfsters en literaire waardering: in De Morgen, 15 januari 2014


Vertel eens, welke schrijfsters zijn uw inspiratiebron? Het zou zo kunnen dat u meteen allerlei namen te binnen schieten tot u zich ineens realiseert dat gevraagd wordt naar vróuwen. Oei. Uhm. Ze zijn er wel, heus. Virginia Woolf is een boegbeeld, voor iedereen. Alice Munro wordt door velen genoemd en geroemd om haar korte verhalen, ook al voordat ze de Booker Prize en de Nobelprijs kreeg. Toni Morisson. En voor de jongere garde Zadie Smith met haar essays en uitdagende proza. En in Vlaanderen? Kristien Hemmerechts, baanbreker die zich steeds weer vernieuwt. En voor wie het nog weet: de zussen Loveling. Patricia de Martelaere: doordacht, verfijnd. Loekie Zvonik: van een ontroerende schoonheid. En voor de dichters: Christine D’Haen. Dus jawel, ze zijn er gewoon en ze doen zich zeker gelden. Maar vreemd genoeg komen ze niet meteen bovendrijven in uw geheugen. Enkelen nemen de breedte in van velen: één schrijfster noemen lijkt meteen genoeg. Dat heeft met van alles te maken.
Ten eerste is er een vermaledijd en hardnekkig misverstand. Een schrijfster is bij voorbaat verdacht, want vrouwen schrijven over huiselijkheid, persoonlijke wissewasjes, ze zeuren, komen niet tot de kern, hebben geen alomvattende ideeën. Ze hebben altijd kassuccessen, vanwege dat lekkere snoetje. En de big selling points natuurlijk. De vrouw die een exclusieve vrouwenprijs krijgt, zoals de Anna Bijns Prijs of in Engeland de Orange Prize, schaamt zich dan ook een beetje (al is het geld welkom). Die voelt zich neergepoot op een krukje. Jij mag meedoen vanaf de zijlijn, kijk eerst maar eens hoe de grote jongens het doen. 
Zouden we echter een canon maken die gebaseerd is op verkoopaantallen, dan zouden Virginie Loveling, Rose Gronon, Alice Nahon, Monika van Paemel, Renate Dorrestein, Kristien Hemmerechts, Saskia De Coster en consorten de Vlaamse literatuurgeschiedenis bevolken. Mannen zouden er karig vanaf komen, iets waar schrijvers als Nathaniel Hawthorne en P.F. Thomese heel kleinzielig hun beklag al eens over deden (vrouwen romen hun markt af met pulp), maar het ligt in elk geval niet aan de lezers dat vrouwen geen waardering krijgen. Waar het wel aan ligt, is aan een klein clubje ingewijden, dat bestsellers bij voorbaat verdacht vindt, vooral als die door vrouwen geschreven zijn.

Dat kleine clubje ingewijden baseert de canon dus niet op succes, maar op kwaliteit en intellect: op datgene wat moeilijk en schaars is. Alleen weet niemand wat kwaliteit precies inhoudt, zelfs dat kleine clubje niet. Want niets zo arbitrair als het begrip kwaliteit: het verandert met de tijd en met degene die het woord in de mond neemt. 
Wel is duidelijk dat wie kwaliteit heeft, wordt erkend. En erkenning, daarvoor moeten vrouwen vlaggen planten. Omdat ze dat niet doen, worden ze over het hoofd gezien. Wie weet dat de eerste Nederlandse brievenroman geschreven werd door twee vrouwen (Wolff en Deken)? Wie weet dat de eerste Nederlandse historische roman op naam staat van een vrouw (Margaretha de Neufville)? Wie weet dat de eerste romans over homoseksualiteit door vrouwen werden geschreven (Anna Blaman)? Wie weet dat de eerste Nederlandse postmoderne roman door een vrouw is geschapen (Hella S. Haasse)? Stilletjes lopen vrouwen op de troepen vooruit, maar deze feiten vind je beschamend genoeg in geen enkele literatuurgeschiedenis terug. 

Wie is er dan verantwoordelijk voor het in elkaar fabrieken van de literatuurgeschiedenis? In eerste instantie zijn dat literatuurwetenschappers. Mannen als G. Knuvelder, Ton Anbeek en Thomas Vaessens vatten de boel samen. Knuvelder en Anbeek gingen nog uit van de masculiene manier van literatuur maken: jonge schrijvers klitten bij elkaar om hun vuist te heffen in pamfletten waarin de oude garde tot moes werd geslagen. Mannen gaven hun visie op literatuur, iets wat vrouwen doorgaans nalaten (op enkelen als Haasse, Van Paemel, Hemmerechts en Marja Pruis na). Vrouwen schrijven liever als eenling literatuur, ze hoeven niet zo nodig te stichten of aan te haken, of hebben daar simpelweg geen tijd voor. En zo verdwenen de schrijfsters, of kregen een apart vrouwencompartiment. 
Afgelopen jaar verscheen de nieuwste literatuurgeschiedenis, de ultieme kans om recht te breien wat krom is. Maar in Geschiedenis van de Nederlandse literatuur gooit Vaessens het roer zo hard om dat de literaire boot begint te tollen, of in ieder geval mijn hoofd. Hoewel hij uit het bevoorrechte Europese, witte, male chauvinist pig-standpunt stapt, geeft ook hij met zijn nieuwe methode vol frames of leesperspectieven vrouwen veel te weinig plaats. Een herschrijven van de geschiedenis met alle ontbrekende namen (of bovengenoemde wapenfeiten) is er niet bij, omdat hij geen canon schrijft, maar laat zien hoe veranderlijk literaire interpretatie is. Oké, dat is een vierkant verwijten dat hij rond is. Maar verdorie zeg, kunnen vrouwen een keer meedoen, wordt de canon afgeschaft!
Wel verschijnen er al jaren aparte vrouwenliteratuurgeschiedenissen. Vaessens stelde in 2010 Schrijvende vrouwen samen met Jacqueline Bel, maar daarvan is enkel een verwijzing naar Carry van Bruggen in zijn literatuurgeschiedenis terechtgekomen. De 61 vrouwenportretten haken nauwelijks aan bij wat de ’grote mannen’ deden en doen (ook ik verzaakte in mijn bijdragen aan dat boek: mea culpa). Dat maakt er oneerbiedig gezegd een reservaat voor mindere goden van: het boek bleef onopgemerkt. Kortom: de literatuurgeschiedenissen zijn mannelijk georiënteerd of plaatsen vrouwen buiten de canon. Met als gevolg dat Knack in 2008 een top 10-canon van de Vlaamse literatuur opstelde met louter schrijvers.
Naast de wetenschappers zijn de recensenten verantwoordelijk voor de literaire erkenning. En ook zij schieten tekort. Wanneer twee grote namen, een man en een vrouw, om plek strijden in de krant, zal een recensent kiezen voor de man. Omdat mannen nu eenmaal meer gewicht in de schaal leggen, ongeacht hun kilo’s of spierballen. Dat dit echt zo werkt, bewijst het onderzoek dat Opzij vorig jaar instelde naar de verdeling tussen recensies over mannelijke en vrouwelijke auteurs in drie grote Nederlandse kranten. Wat schetst onze verbazing: 27 % aandacht voor vrouwen, 73 % voor mannen, net als in Amerika, want het is een internationaal verschijnsel. De grote vraag is dan natuurlijk of er minder vrouwen publiceren. Daarvan ontbreken helaas hedendaagse cijfers en voor onderzoek naar Vlaamse schrijfsters is geen geld. In Engeland schrijven vrouwen tegenwoordig 70 % van alle gepubliceerde romans, Opzij suggereert dat het in Nederland 50 % is. Volgens onderzoek was in 1997 35 % van het Nederlandstalige topsegment geschreven door vrouwen en ander onderzoek toont aan dat tussen 1980 en 2001 schrijfsters maar voor 25 % van de A-literatuur op de boekenmarkt in Vlaanderen verantwoordelijk waren. Ik kan me zo voorstellen dat met de nieuwe generatie schrijfsters dat percentage danig is gestegen. De meeste recensenten zullen echter zelfs die 35 of 25 % niet halen (ik evenmin, opnieuw mea culpa). Vrouwen halen minder snel de koppen, de tabloids en magazines, en zitten minder vooraan in het hoofd van de lijstenmakers, stelde literatuurhistoricus Elaine Showalter in 2009. Pakt u er nog maar even de krant van december bij en u ziet hoezeer dat nog steeds het geval is. 
Tot slot bepalen jury’s wie in de canon wordt opgenomen. Ik mocht inmiddels 15 keer jureren en in bijna iedere jury merkte ik dat we ons best moesten doen om vrouwen te zíen. Als het gaat om een prijs zonder inzendingen, denkt men eerst aan mannen en pas later in het proces, verontschuldigend, aan een vrouw. Uit politieke correctheid. Vele malen maakte ik mee dat een juryvoorzitter vroeg, wanneer de shorlistkandidaten op tafel lagen: weten we het zeker, er zitten geen of weinig vrouwen bij?! De vrouwelijke juryleden zijn de eersten om dan een wegwuivende grap te maken (’Er zitten ook geen brildragers bij, ojee'). Ik geef toe, ík maakte die grap. Mea culpa. Ik durfde het geslacht van de auteur niet tot onderwerp te maken. Zelfs niet bij gebleken ’geschiktheid’. Want dan ben je een vooringenomen jurylid met een agenda en kijk je niet naar kwaliteit. Gelukkig kan ik mijzelf vrijpleiten omdat iedere jury waarin ik zat een vrouw of een Vlaming prijsde. En toeval of niet, 11 keer ging de prijs naar een vrouw.
Het tij mag lijken te keren, zowel in Vlaanderen als in het buitenland (afgelopen jaar nog de AKO voor Joke van Leeuwen), welbekend is dat schrijfsters er bij literaire prijzen slecht vanaf komen. De Staatsprijs voor Proza ging na de toekenning aan Virginie Loveling in 1895 (onder mannelijk pseudoniem) pas een eeuw later weer naar een vrouw (Van Paemel). In totaal viel de prijs slechts zeven maal toe aan een schrijfster (op 37 maal aan een schrijver). Absoluut record: de Gouden Uil voor volwassenen is nog nooit naar een schrijfster gegaan.

Is er eigenlijk iets mis mee om oog te hebben voor vrouwelijke auteurs? Ben je dan wel vooringenomen? Iedere literatuurwetenschapper, iedere recensent en ieder jurylid is vooringenomen. Ieder van hen omschrijft literaire kwaliteit anders en vaak is dat heel persoonlijk: de een is plotgericht, de ander kijkt juist naar stijl of structuur, de volgende vindt het engagement belangrijk of de filosofische stellingname, en weer een ander vindt dat hij van zijn stoel moet vallen van verbazing om het lef van de auteur. 
Waarom is het dan een schande om te beweren dat je het belangrijk vindt dat er wat langer gekeken wordt naar vrouwen? Ja, juist. Omdat je dan de verdenking op je laadt dat je een feminist bent. En feminisme geurt. Daarbij horen woorden als militant, manisch, lompe tuinbroeken, overvloedig schaamhaar. Label: out-dated, niet serieus te nemen, een beetje vies zelfs. Conclusie: maak maar belachelijk (en beter doe je dat zelf). Dat onderstreepte ook Lionel Shriver in de Anna Bijns Lezing afgelopen jaar, al hoef je niet militant te zijn om gelijkwaardigheid normaal te vinden. Schrijf goede literatuur en duik, was haar advies, anders maak je jezelf zielig en plaats je jezelf buiten het discours.
Als je al iets hebt durven zeggen over vrouwen, volgt vaak de tegenwerping dat schrijvers zonder geslacht schrijven. Dat benadrukt Shriver ook, net als overigens Rachel Cusk, die de vorige Anna Bijns Lezing hield. Voor schrijfsters zelf doet de sekse er niet toe, dus wat loop je nou te piepen? Maar hier is een onderscheid noodzakelijk tussen de plek van het schrijven, de wereld van de fictie die androgyn is, en het domein daarbuiten, waarin de schrijfster geïnterviewd of gerecenseerd wordt. Misschien is het waar, zoals Shriver zegt, dat je tijdens het schrijven onthecht kunt raken van je sekse (al denk ik dat je zonder jezelf niet kunt bestaan). Ik geloof natuurlijk wel dat een schrijfster een auteur is voor zichzelf. Maar ze is een vrouwelijke auteur voor anderen, zoals Joyce Carol Oates mismoedig opmerkte. In de buitenwereld kun je niet aan je geslacht ontkomen. Het spreekt boekdelen dat schrijfsters als Edith Wharton, Flannery O’Connor, Anne Tyler en Joan Didion vonden dat je je sekse beslist níet moet benadrukken wil je opgemerkt worden. 
Critici en interviewers laten niet na schrijfsters anders te benaderen. Hoe vaak wordt een interview niet ingeleid met de al of niet elegante verschijning van een schrijfster? Uiterlijke schijn lijkt vaak belangrijker dan wat er te zeggen valt, ondervond Shriver meermaals (en ondervinden natuurlijk ook steeds meer schrijvers: het is een nefaste mode). Wellicht lijden jonge schrijfsters daar het meest onder, met hun schattige snuitjes. De 28-jarige Bookerprize-winnaar Eleanor Catton beklaagde zich afgelopen jaar over interviewers die haar steeds vragen hoe ze zich vóelt, terwijl mannen gevraagd wordt naar hun ideeën. Vrouwen zijn ogenschijnlijk geen filosoof of intellectueel, maar zijn per ongeluk goed terechtgekomen (turf eens het percentage doctoraaltitels onder schrijfsters en je zult verbaast staan kijken). Voor de buitenwacht, de literatuurwetenschappers, recensenten en juryleden doet het geslacht van de schrijver er dus wel degelijk toe, ook al is dat vaak onbewust.
Marianne Vogel toonde met haar dissertatie Baard boven baard (2001) aan hoezeer de literaire norm een scheve afspiegeling van de werkelijkheid is. De elite plakt eigenschappen op de literatuur, omdat ze die wil zien. Vogel bewijst onomstotelijk dat mannen en vrouwen anders werden gerecenseerd in de jaren vijftig, en dat wijkt weinig af in de eenentwintigste eeuw. Dit was alles wat hogelijk gewaardeerd werd en wat vrouwen niet deden: literair vernieuwend zijn; leiding geven; tot een stroming of groep behoren; doelgericht een oeuvre opbouwen en een programma hebben; veel uitspraken over de (eigen) literatuur doen; veel literaire activiteiten hebben; een algemene, abstracte thematiek hebben en over grote maatschappelijke problemen schrijven; veel aandacht besteden aan vorm, compositie en stijl; ‘mannelijke’ eigenschappen als rationaliteit en kracht vertonen. Zo komt het dat een scene op het slagveld interessanter gevonden wordt dan een scene in een bloemenwinkel. De toegekende waarde verschilt. 
Het gaat erom dat deze eigenschappen door onze cultuur worden opgelegd. Mannen schrijven wel degelijk zacht proza, of meanderen (zoals Tom Lanoye) en natuurlijk schrijven genoeg mannen over huiselijkheden of familiedrama’s of schrijven ze met tere gevoeligheid een scene in een bloemenwinkel (Michael Cunningham), maar zoals een Brits criticus vorig jaar zei: we benadrukken dezelfde elementen in verschillende boeken om onze vooroordelen te bevestigen. Dat leidt tot meten met twee maten. Zo klaagde in 2007 de voorzitter van de Libris-jury nog dat vrouwen over persoonlijke wissewasjes schrijven en in 2010 ontving Bernard Dewulf dezelfde prijs omdat hij durfde te schrijven over ’persoonlijke wissewasjes’. En is een vrouw eens vernieuwend, slim en veeleisend in haar literatuur, dan wordt ze door critici afgedaan als raar en onnatuurlijk, ondervond Bookerprize-winnaar en grande dame van de Britse literatuur A.S. Byatt: ‘Zo’n schrijfster is een hond op hertenpoten.’ Schrijft een man over bekertjes koffie en pannini’s met mozzarella en pesto, dan wordt dit gewaardeerd (Graham Swift), schrijft een vrouw over eten, dan wordt ze daarop afgeserveerd (Anna Enquist).
Dit alles wil niet zeggen dat statusverhogende opmerkingen schrijfsters nooit ten deel vallen, gelukkig niet, maar bij mannen gaat de waardetoekenning van boven naar onder, bij vrouwen van onder naar boven. Een schrijfster moet zich verheffen en als onvrouwelijk gezien worden wil ze scoren. Hoe mannelijker ze overkomt, hoe hoger haar status. Dat verklaart waarom veel schrijfsters geen vrouw willen zijn. Het verklaart ook waarom veel vrouwen in het literaire bedrijf extra kritisch zijn op schrijfsters, met name wanneer die commercieel succesvol zijn.

Het is voor schrijfsters eigenlijk ook niet te doen. Cusk waarschuwt in haar Bijns-essay dat een schrijfster haar integriteit verliest, haar kans om groots te zijn, in haar poging mee te willen doen met de mannen. Ze moet geen bedelaar willen zijn, maar is dat bij gebrek aan eigenheid. Vrouwen konden zichzelf door de eeuwen heen nooit echt leren kennen omdat ze leerden dat ze de tweede sekse waren. Ze moesten zichzelf dienstbaar opstellen en hulden zich in een mist van ingehouden stilte. Omdat ze zichzelf niet echt kennen, en niet weten wat hun vrouwelijkheid inhoudt, kunnen ze zichzelf volgens Cusk niet hoorbaar maken. Annelies Verbeke wist vorig jaar niets anders te doen dan haar borsten tegen het toetsenbord drukken, toen haar gevraagd werd om iets vanuit haar ’vrouwelijkheid’ te vertellen. Taal werd het niet. Maar het feit dat huiselijkheid en moederschap nog steeds literair minderwaardige onderwerpen zijn, bewijst hoezeer vrouwen voor een deel non-existent zijn in de literatuur. Het vergt moed om over vrouwelijkheid te schrijven. Al beweert de Vlaamse Zadie Smith, Saskia De Coster, fier dat haar vrouwelijkheid schuilt in de grillige logica waarmee haar personages naar de wereld kijken. Dat is alvast een begin.
Als we dit alles weten, en het meeste weet u vast al, en als we ook weten dat er geen strijd woedt tussen de seksen omdat wij allen welwillend zijn, hoe komt het dan toch dat de door Vogel blootgelegde vooroordelen steeds terugkeren? Zozeer zelfs dat u niet binnen twee minuten tien schrijfsters van formaat kunt opnoemen? Dat heeft alles met uw en mijn opvoeding te maken. Een opvoeding waarin ironisch genoeg de literaire moeders juist ontbreken. Een soort moederloze hersenspoeling dus.
Zie het als een drietrapsraket. Knuvelder, Anbeek, Vaessens, de literatuurwetenschappers, de recensenten en juryleden zijn allemaal op een dag begonnen met lezen. Ze merkten al snel dat aan wat zij lazen een norm kleefde: die van literatuur of lectuur. Daarna gingen zij allen studeren. Aan de universiteit leerden ze dat de mannen ertoe deden. Simpelweg omdat het grootste deel van de literatuurgeschiedenis uit mannen bestaat en de mannelijke aanpak tot norm is verheven. Ze leerden eigenschappen in literatuur waarderen als denken in grote lijnen en systemen (Louis Paul Boon, Hugo Claus), kale, uitgebeten taal (Willem Elsschot), enzoverder. En tot slot volgden zij na de studie de literatuur door recensies te lezen, waarin diezelfde eigenschappen opnieuw bejubeld werden. Zo’n raket vol mannelijke eigenschappen vliegt bijna onaantastbaar in zijn eigen baantje.
En die raket blijft rondcirkelen zolang een docent aan de universiteit van Toronto, de schrijver David Gilmour, geen les geeft over vrouwen omdat zij geen serieuze literatuur zouden schrijven. Zolang V.S. Naipaul nog kan beweren dat Austen sentimentele pulp schreef omdat ze nou eenmaal een vrouw was. Zolang literaire festivals als Das Magazin een line-up samenstellen zonder vrouw. Zolang Amerikaanse schrijfsters in Wikipedia worden weggeschreven als Amerikaanse ’vrouwelijke romanciers’ in plaats van Amerikaanse romanciers. Vorig jaar riep The Guardian 2013 uit tot het jaar van de schrijvende vrouw. Hoort u de trom? Ik ben u wat verschuldigd. Ik plant bij deze een vlag. Ik roep ook het jaar 2014 uit tot het jaar van de schrijfsters. Hé daar, in die raket, kijk eens uit het raampje.

Interview met Tommy Wieringa voor De Morgen

In de boekenweek viert de roman hoogtij. Schrijvers zijn dan bij uitstek ambassadeurs van hun eigen vak. En dat is hard nodig nu het boekenvak wordt gereduceerd tot boekhoudkundig plussen en minnen, waarbij het effect van literatuur - de voor ieder mens zo noodzakelijke diepgang, empathie en bewustwording - voor het gemak wordt vergeten. In Nederland woedt een veenbrand. Een grote boekhandelketen is gesloten, kranten stoppen met hun literaire bijlagen of maken die kleiner, schrijvers discussiëren over het nut van literatuur of de vraag wat literatuur is.


De literatuur zit aan zn top en kan enkel nog bergafwaarts?
Nou, nee. Ik vind eigenlijk dat je moreel verplicht bent om daar niet somber over te zijn, om gewoon je werk te doen en niet te klagen, zelfs al zijn er bijzondere dingen aan de hand. Kijk, hier in Amsterdam Centrum gaat een grote winkel dicht, maar aan de overkant van het IJ, in de onooglijke, armoedige Van der Pekstraat, waar zelfs gaten in de weg zitten, is net de boekhandel Over het water geopend. Ik wil de eigenaresse daarvan als voorbeeld nemen. Nadat ze voor een boekhandel had gewerkt die moest sluiten, ging ze langs de deuren met een kar als een soort mobiele bibliotheek. Via crowdfunding verzamelde ze genoeg geld om een prachtige boekhandel te openen. Ik vind een zon boekhandel opwegen tegen een joekel in het centrum, waar het boek weliswaar door de individuele boekverkopers werd liefgehad maar niet door de bestuurders. Die hadden net zo goed kaas of lijm kunnen verkopen. Deze vrouw weet waar ze het over heeft en kan in Amsterdam Noord mensen enthousiasmeren voor het boek. Dat is de allerbelangrijkste taak van een boekhandelaar. Op bol.com kun je wel zien dat de nabootsing van het werk van een boekhandelaar absurditeiten oplevert: klanten die dit kochten, lazen ook…’ Het hele wezen van de boekhandelaar staat in het teken van dat ene zinnetje. Dat is zijn vak. Dat kun je niet in algoritmen vangen, dat leidt tot oppervlakkigheden waar je geen zak aan hebt.

Toch is er onmiskenbaar iets aan de hand.
Jawel, maar wat de literatuur betreft moet je niet buigen voor de macht van het getal. De literatuur ondervond pas heel laat een effect van de crisis. Oké, laat het naijl-effect dan ook wat langer duren. Belangrijker is dat terwijl de crisis toesloeg er tegelijk een geweldige technologische ontwikkeling plaatsvond die recht tegen het lezen van papieren boeken in ging. Nu krabbelen we op uit de crisis en is de wereld onherstelbaar veranderd. We weten nog niet hoe het verder moet. Wie wil zich straks nog de moeite getroosten om een roman te lezen? Dat is de hamvraag.  

In 2010 sprak ik met Hella S. Haasse en toen zag zij al dat mensen meer tijd willen nemen voor intellectuele uitdagingen.
Ik kan wel met de wolven meehuilen als ik slecht geslapen heb en te veel gedronken. Maar zodra ik erover nadenk, valt mij vooral de enorme vitaliteit van het genre op. En als ik een roman schrijf, heb ik niet het minste gevoel van neerslachtigheid of defaitisme. Dan denk ik: godsamme, wat is dit toch een verrukkelijk ding om te maken. Ik ben oprecht gelukkig als ik werk, als ik me in dienst stel van het verhaal dat verteld moet worden en daarmee worstel. De aard van het beestje is te levenslustig voor somberheid. 

In de tijd van Fitzgerald en Albee, twee auteurs waarnaar je in dit boek knipoogt, moest de hausse nog komen. Toen waren de verkoopaantallen kleiner, maar was de literatuur niet minder belangrijk. 
Inderdaad. Fitzgerald verdiende dan wel weer zijn gewicht in goud per verhaal. Een keer kwam hij bij zijn uitgeverij vandaan, stapte in de taxi, hing dronken achterover op de achterbank, keek naar een paarse zonsondergang en was lyrisch omdat zijn debuut een schitterend succes was. Hij jammerde en huilde omdat hij wist dat hij nooit meer zo gelukkig zou zijn.

Ken jij dat soort momenten van euforie ook?
Absoluut. Ik ben een ongelooflijke geluksvogel. Het boekenweekgeschenk te mogen maken! Ik had lijstjes in mijn hoofd: eerst die nog en die en die en die en als ik dan oud ben en slap, dan vragen ze mij. Maar gelukkig vroegen ze me nu al.

Je bent inmiddels ook een veertiger die zijn krachten voelt afnemen...
Welnee, ik ben juist opnieuw begonnen met rugby. Ik heb me voorgenomen om nooit te stoppen.

Je schrijft dit voor je wapenbroeders, getuige het motto.
Het is een masculiene wereld. Nee, ik schrijf het niet voor ze, ik heb het aan ze opgedragen. Aan mijn oude, trouwe vrienden, zonder wie ik mij het leven niet kan voorstellen.

Het lijkt voor hen een waarschuwing: doe het vooral niet met een groen blaadje als je gelukkig wilt zijn.
Het is van alles, een roman mag ook best een recept zijn: waarschuwing voor oudere heren ter behoud van levensgeluk: niet aan dit soort wanen ten prooi vallen. Al is het heel voorstelbaar, want het is een verrukkelijke waan, de liefde voor een mooie jonge vrouw. Die overigens ook heel goed uitpakken, maar dat is niet het terrein van dit boek.

Citaat: Hij werd niet jonger van haar, zij werd ouder van hem.
Dat is een kernzin. Ouderdom wordt gezien als vermeerdering van wijsheid, maar wijsheid is een minderwaardig substituut voor de absolute levenskracht van de jeugd. Nou, ik weet wel wat ik liever heb. Het gaat sneller dan je denkt. Dat je voor de spiegel staat en er opeens twee barsten in je gezicht  zijn gesprongen. Hoe komen die daar, gisteren waren ze er nog niet en nu gaan ze nooit meer weg. Ik kan me niet voorstellen wat het betekent als je op een dag steunend uit je bed komt, moeite hebt om overeind te komen, schuifelend door de gang gaat, jezelf stevig aan de trapleuning vastgrijpt om niet te vallen. Ik kan toch de rest van mijn leven dit doen (hij schuift zijn stoel naar achter en tikt behendig zijn voeten met zijn vingers aan)?! Ik begon met rugby op mn negentiende, tot ik een tijd moest stoppen door blessures. Afgelopen weekend, op weg naar mn zesde wedstrijd dit seizoen, klopte mn hart als een bezetene. Net als toen ik jong was. Ik ben altijd een beetje bang geweest voor andere grote agressieve en geladen lichamen die je kunnen vernietigen en ik wist dat die huivering met doodsangst, maar ook met levenslust te maken heeft. Ik dacht: mn leven begint echt gewoon weer helemaal opnieuw. 

Hoofdpersoon Edward klampt zich vast aan Ruth, maar de echte levensenergie wil niet meer komen. Behalve op het moment dat ze vanuit het ziekenhuis terug naar huis rijden met op de achterbank hun pasgeboren zoontje.
Dan voelen ze zich als tieners, ja. Dit boek is een grote evenwichtsoefening voor de hoofdfiguur. Zijn huwelijk met een zoveel jongere vrouw is een disbalans die hem kwelt. Ik heb dit principe in werking gezien, een man met een jonge vrouw die een nog jongere minnares neemt, en begreep het aanvankelijk niet. Maar het is briljant in zijn eenvoud: zo brengt hij het evenwicht terug. Hij beledigt zo de belediging die de leeftijd van zijn vrouw voor hem is. Afgelopen week zag ik dat ik er al eerder over schreef in 2007, in een column voor de krant. Een voorstudie. Daarin staat bijvoorbeeld: ‘Een jonge vrouw is een overwinning op de tijd, die niet kan worden opgeëist.’ Profetische woorden. Dit boek komt er rechtstreeks uit voort.

De huilbaby komt daarin niet voor en is slechts een detail in het boek. Evengoed is het een bepalend detail voor Edwards verwijdering en de vervorming van zijn werkelijkheid. 
Een van onze dochters was een huilbaby. Ik wil de vergelijking met een langdurige marteling niet te ver doordrijven, dat zou ongepast zijn, maar slaapdeprivatie is verwant aan marteling, het is een methode. Een CIA-officier en een Al Qaida-strijder houden niet van elkaar. Maar ik hou natuurlijk wel van mijn kind. Toch dacht ik zo nu en dan: nu moet het ophouden, anders sta ik niet voor mezelf in. Daarbij, je bent een machine die bedoeld is om te verzorgen en die machine vervult zijn taak uitstekend. Maar wat gebeurt er? Het object van al die aandacht weigert mee te werken. Het doet niet wat het zou moeten doen, want het huilt. En het huilt meer dan zeven uur per dag. Dan volgt totale radeloosheid. Dan ontstaat een surreële werkelijkheid: het gelijktijdige gevoel van het grootste geluk omdat je een kindje hebt gekregen vermengt zich met het allergrootste ongeluk door uitputting. Dan wil er wel eens iets mis gaan.

Geluk is een vreemd ding dat je maar nauwelijks vast kunt houden.
Ja, geluk verandert van aanzien, net zoals de schoonheid van Edwards mooie jonge vrouw op een gegeven moment went. Maar de komst van kinderen verandert wel ontzettend veel. Ik wist niet dat liefde zoveel verdiepingen bezat. Je krijgt een kind en denkt: zoveel kan ik nooit meer van een ander kind houden, groter dan dit wordt het niet, meer heb ik niet in me. En dan komt er een tweede en dan vloeit je beker opnieuw over. Er is geen einde aan, een mer à boire. Een machinerie die geluk maakt. Ach, en wat betreft Edward. Hij lijdt, hij heeft veel verloren, maar heeft nog oog voor spinnetjes die een web rond een paar grassprieten weven, wat alleen ’s morgens vroeg zichtbaar is als er dauw op ligt. Voor iemand die zulke dingen ziet, is er nog hoop.